Jong geleerd — oud gedaan
De schilder, en dichter Paul Klee (1879-1940), was ervan opvertuigd dat seksuele radeoosheid monsters van perversiteit zou baren, en hij verwoordde dat in een aforisme, maar menig collega binnen en buiten zijn eigen taalgebied heeft zich in heel wat andere bewoordingen over de vleselijke lust zodanig geuit dat er veelvuldig heel weinig aan de fantasie van de lezer werd overgelaten. Maar als we overwegen dat het om schrijvers gaat en daarbij de uitspraak betrekken die Arno Schmidt deed en die we in de eerste aflevering over dit thema aan de orde hebben gesteld, komt al die tomeloze geilheid, uitmondend in coprolalie — vuilbekkerij, zo u wilt — van dat vele schrijven.
Wie zich erover verbaast dat, naast zoveel middelmatige letterknechten, ook ware literaire grootheden in tal van West-Europese talen — onder wie de Duitse dichtervorst en universeel genie Johann Wolfgang von Goethe — zich actief hebben beziggehouden met het schrijven van erotica, dan wel literaire porno, moet zich eens realiseren hoeveel erotische toespelingen of zelfs heel directe beschrijvingen van seksuele wensen en dito daden in kinderrijmpjes, -versjes en uitspraken terug te vinden zijn. Kortom van de wieg tot het graf worden we al dan niet nadrukkelijk bewust — direct en vervolgens langszij door onze kinderen en kleinkinderen — begeleid door seksueel getinte testen, van voorzichtig aquarel tot expliciet, onuitwisbaar mozaïek. Daarover bestaan zelfs lijvige boekwerken waaronder van de Duitse seksuoloog Ernst Bornemann, waarover we zeker in een separate aflevering tussen de vele andere aspecten van wijze uitspraken van grootheden uit de wereldgeschiedenis naders zullen publiceren. Hier echter alvast één voorbeeld dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.
"Sie kamen mit bunten Wimpeln
Und gingen mit wunden Pimpeln."
* * * * *
. . . indeß, was hab ich mit den Flegeln,
sie mögen fressen, ich will vögeln.
Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832)
In der Liebe gibt es ebenfalls wie in der römisch-katholischen Relgion, ein provisorisches Fegefeuer, in welchem man sich erst an das Gebratenwerden gewöhnen soll, ehe man in die
wirkliche ewige Hölle gerät.
Heinrich Heine (1797-1856)
Der Elefant von hinten
Weis auch das Loch zu finden,
Der Kater braucht kein Licht;
Der Bär bohrt seine Frau
Mit Lust wohl in den Rauh,
Warum denn Menschen nicht?
Selbst Juno mußte lachen,
Als Jupiter wollt machen
Ihr einen dicken Bauch;
Doch läßt sie sich's gefallen,
Und läßt sich tapfer knallen,
Bei einem Rosenstrauch.
Gottfried August Bürger (1747-1794)
Man mag mich fliehn, man mag mich hassen,
Wird mir mein steifer Schwanz gelassen,
So sterb ich mit Zufreidenheit.
Johann Heinrich Voß (1751-1826)
Nach gleichgesinnten Viechern schielt
Ein homosexueller Hund.
Ein Greis, der mit sich selber spielt,
Merkt: Allzuviel ist ungesund.
Alfred Lichtenstein (1889-1914)
Wer nicht mehr liebt und nicht mehr irrt, der lasse sich begraben.
Goethe
Junge Huren, alte Betschwestern;
junge Wüstlinge, alte Mystiker.
Der Mysticismus liegt meistens
in Nervenschwäche und Magenkrampf.
Johann Gottfried Seume (1763-1810)
Man berührt den Himmel wenn man einen Menschenkörper betastet.
Novalis, i.e. Georg Friedrich Phillipp Freiherr von Hardenberg (1772-1801)
Der Kuß der Liebe ist eine symbolische Geschlechtsvereinigung, ein impliziter Beischlaf, und der Beischlaf ein expliziter Kuß.
Karl Julius Weber (1767-1832)
Hanswurst, Bräutigam
Ursel mit dem kalten Loch
Hans Arsch von Rippach
Peter Sauschwanz
Lauszippel
Joseph Blackscheißer
Jgfr. Wurstnickel
Lapparsch
Doctor Bonefurtz.
Goethe
____________
Afbeeldingen
1. Johann Wolfgang von Goethe in 1828.
2. Buste van Gottfried August Bürger in Göttingen.
3. Karl Julius Weber. Ets naar een tekening uit 1811.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten